dc.description.abstract | In dit rapport gaan we dieper in op het begrip bioproductieve ruimte, en de relatie tussen bioproductieve ruimte en de veerkracht van productieve systemen. Dit begrip omvat elke ruimte die vanuit een biologische basis (i.e. fotosynthese) ecosysteemdiensten kan leveren, waaronder ook voedsel en biomassa, maar evenzeer bijvoorbeeld regulerende en recreatieve diensten. Het kan een bijdrage leveren tot het verenigen van de tot nog toe in grote mate gescheiden sectoren van landbouw, natuur en bosbouw. Eerst hernemen we in een inleidend hoofdstuk een deel van het begrippenkader dat is voorgesteld in het vorige rapport van WP2, ‘Veerkracht’ (Tempels et al. 2013). Het is vanbelang de benadering van sociaal-ecologische veerkracht te blijven scherpstellen, enerzijds gezien de complexiteit van het begrip, en anderzijds omwille van de veelheid aan interpretaties ervan. We argumenteren dat, naast de professionele landbouwruimte, ook tal van andere ruimten een rol kunnen spelen in de adaptieve capaciteit van biologische productiesystemen. Aan de hand van twee gevalstudies reiken we een basis aan voor de analyse van trade-offs en synergiën bij de allocatie van ecosysteemdiensten, waaronder voedsel- en biomassaproductie, aan de bioproductieve ruimte. De eerste gevalstudie omvat een testcase voor een analytisch kader waarin naast productiediensten ook andere ESD in rekening gebracht worden. Concreet gaat het om eenevaluatie van een extensief veeteeltbedrijf in een halfnatuurlijk landschap. We vergelijken het actuele landgebruik met alternatieve normatieve landgebruikscenario’s op het vlak van uiteenlopende ESD. Deze preliminaire oefening illustreert in de eerste plaats het potentieel van het integreren van het ESD concept om tot een genuanceerde afweging van verschillende landgebruiksalternatieven te komen. We illustreren hoe meer intensieve enmeer extensieve vormen van ruimtegebruik ook complementair kunnen zijn, en dat strategische keuzes tussen beiden sterk contextafhankelijk zijn. Daarnaast geeft de case ook een helder voorbeeld van emergente meerwaarden die gecreëerd worden door ‘alternatieve’ ruimten in productie te nemen.De tweede gevalstudie focust op de tuin, en bij uitbreiding het tuincomplex, als typevoorbeeld bij uitstek van een kleinschalige, multifunctionele bioproductieve ruimte. De bijdrage en het potentieel voor voedselproductie wordt globaal systematisch onderbelicht. We tonen echter aan dat beiden niet onbelangrijk zijn. Door middel van een economisch modelmatige benadering evalueren we trade-offs van ruimtegebruik en tijdsbesteding tussen voedselproductie en andere diensten in tuinen. We combineren hierbij kwantitatieve en kwalitatieve gegevens om een eerste licht te werpen op de voedselproductie en het productiepotentieel in het tuincomplex in Vlaanderen. Daarnaast komen we tot een beter begrip van de potentiële bijdrage van tuinen naar de adaptieve capaciteit van huishoudenstoe, en geven we aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Het begrip bioproductieve ruimte kan een betekenisvolle aanvulling bieden in hetvocabularium van ruimtelijke planning in Vlaanderen. Het nodigt uit om de ruimte die ecosysteemdiensten kan leveren veel fijner te differentiëren, maar ook om de integratie op te zoeken tussen ‘klassieke’ en minder voor de hand liggende ruimtes. Het complementair en supplementair inschakelen van zogenaamde ‘restruimtes’ (zoals tuinen, maar ook overhoeken, wegbermen, …), die in de sterk versnipperde Vlaamse ruimte een behoorlijk oppervlakteaandeel vertegenwoordigen, biedt tal van mogelijkheden voor een veerkrachtigerruimtegebruik | |