dc.description.abstract | Het onderzoeksproject tracht inzicht te verschaffen inzake de incidentenprevalentie bij ingeperkte activiteiten met biologische agentia in Vlaanderen.In deze studie duidt de term biologische agentia op genetisch gemodificeerde en/of pathogene (micro-)organismen, die schadelijk kunnen zijn voor mens, dier en/of plant. De nadruk werd gelegd op incidenten die veroorzaakt werden door menselijke fouten of infrastructurele gebreken, waarbij biologische agentia betrokken waren.Het onderzoeksdomein bioveiligheid is ingebed in de biotechnologische en klinische sector waarin biorisico's potentieel zijn als gevolg van de focus op activiteiten met biologische agentia. Als kader voor biologische veiligheid en bio-incidentenbeheer geldt de federale en gewestelijke regelgeving terzake.De verkennende incidentenanalyse werd uitgevoerd aan de hand van een digitale bevraging. Een deelname van bijna 50% werd bekomen op een informatievraag aan 137 inrichtingen. In totaal werden 81 locaties aangemeld, corresponderend met 7302 werknemers die in contact kwamen met biologische agentia. Inperkingsniveau’s van klasse 1, 2 en 3 werden genoteerd, waarvan de meeste laboratoria betroffen. Het verschil in bedrijvigheid leidde echter tot een onderscheid in type inrichting tussen klinische laboratoria en biotechnologische bedrijven. Bacteriën werden bij 97% van de deelnemers vastgesteld, gevolgd door fungi en parasieten (beide 91%), virussen (46%) en andere organismen (16%). De werkduur met biologische agentia in klinische laboratoria is nagenoeg voltijds, wat beduidend hoger ligt dan in biotechnologische bedrijven. Dit resulteerde in een hoger aantal (gerapporteerde) bio-incidenten in klinische laboratoria, doch gemiddeld worden in Vlaanderen 13,6 incidenten per jaar gemeld. De meeste incidenten gebeurden in het laboratorium en werden veroorzaakt door menselijk falen. Als gevolg van de incidenten werden 69 personen blootgesteld aan biologische agentia, hetzij minder dan 1% van het totaal aantal tewerkgestelde personen. In twee gevallen was er sprake van een laboratory acquired infection (LAI), terwijl slechts geringe gevolgen voor het milieu en de inrichting werden aangehaald. Ongeveer drie kwart van de respondenten beschikt over een intern noodplan; een extern noodplan is aanwezig bij de helft van de klinische labo’s, doch slechts een kwart van de bedrijven beschikt hierover. Labobeveiliging door middel van een sleutel of badge en de aanwezigheid van een bezoekersregister blijkt dan weer frequenter voorzien in biotechnologische bedrijven.Uit deze analyse konden diverse aanbevelingen geformuleerd worden die voornamelijk tot doel hebben om bio-incidenten in de toekomst te verminderen en te beheren. De aanbevelingen zijn gericht op preventie, hetzij via rapportering en management van de incidenten, hetzij via opleiding van labo-personeel metspecifieke aandacht op de gevaren van biologische agentia. Vanuit deze kijk op preventie wordt ook de link gelegd met noodplanning, waar een duidelijke behoefte bestaat aan standaardisering en constructief overleg.Concluderend wordt gesteld dat het beperkt voorkomen van bio-incidenten in Vlaanderen als verdienste wordt aanzien van het ver doorgedreven bioveiligheidsbeleid op bedrijfs- en overheidsniveau, met inbegrip van de Deming-aanpak van interne en externe inspecties. | |